Helaas is het aantal aardbevingen door de gaswinning in het Groningen-veld te gering om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over de zwaarte van te verwachten aardbevingen. Dat staat in een artikel van Jan-Dirk Jansen van de Universiteit Delft en Rien Herber van de Rijksuniversiteit Groningen in het Tijdschrift Geologie en Mijnbouw.
Het is niet zo dat deze twee wetenschappers graag meer aardbevingen willen, maar het gaat hier om de vraag wat de betekenis is van de gebruikte rekenmodellen. Als wetenschapper maak je rekenmodellen of vooronderstellingen over de werkelijkheid. Vervolgens toets je die modellen aan de werkelijkheid. Daarom zijn gegevens over aardbevingen nodig. Volgens Jansen en Herber zijn de gegevens over aardbevingen door gaswinning beperkt. De aardbevingen zijn er relatief gezien nog niet zo lang en pas sinds een paar jaar is er een omvangrijk meetprogramma.
In het algemeen hebben wetenschappers het liefst dat in hun onderzoek veel dingen gelijk blijven, zodat ze het effect van veranderingen in bepaalde factoren goed kunnen waarnemen. Als elk jaar dezelfde hoeveelheid gas gewonnen zou worden, kan men het beste onderzoeken of het rekenmodel klopt. Maar de hoeveelheid te winnen gas verandert door het regeringsbeleid en begrijpelijkerwijs door druk vanuit de maatschappij. Bovendien verandert ook het patroon van de gaswinning: terwijl de winning uit het Groningen-veld eerst met dalen in de zomer en pieken in de winter ging, is de winning nu elk seizoen gelijk. Ook dat maakt het lastig om te weten of de rekenmodellen kloppen.
Jansen en Herber wijzen erop dat de argumentatie voor de wijzigingen in het regeringsbeleid meestal gebaseerd is op veronderstellingen en niet op een bewezen theorie. Om het nog ingewikkelder te maken: vooral de NAM heeft veel kennis van het Groningen-veld en veel van die kennis is geheim en kan dus niet in de openbare literatuur gebruikt worden.
De wetenschappers wijzen er ook op dat de beschikbare gegevens kunnen passen bij verschillende rekenmodellen. Welk rekenmodel is dan het beste? Ze pleiten ervoor dat verschillende rekenmodellen worden ontwikkeld om op die manier de best mogelijke verwachtingen van de sterkte van de aardbevingen te krijgen. Al met al noemen Jansen en Herber 26 gebieden waarop de kennis verbeterd zou moeten worden om met meer zekerheid iets te kunnen zeggen over het verband tussen de gaswinning en de aardbevingen.
In genoemd tijdschrift staat ook een artikel van Annemarie Muntendam-Bos en Hans de Waal van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Zij komen tot de conclusie dat bij minder aardbevingen ook de kans op veel zwaardere aardbevingen kleiner wordt. Daarnaast is het mogelijk dat ook de verhouding tussen het aantal kleinere en het aantal zwaardere aardbevingen zou kunnen veranderen. Daar moet in de visie van Muntendam-Bos en De Waal nog beter naar gekeken worden, voordat definitieve conclusies getrokken kunnen worden.
Als je dit alles overziet bekruipt me steeds meer het gevoel dat al die onderzoekingen deel uitmaken van een groot experiment, waarbij de uitkomst voor de Groningers onzeker is. Of er een betere uitkomst is wordt misschien pas duidelijk als de gasbel leeg is. Dat pleit des te meer voor een lagere gaswinning, zoals het SodM al vanaf 2013 adviseert. Onlangs noemde het SodM net als in 2013 een maximale jaarlijkse winning van 12 miljard kuub gas uit het Groningen-veld. Of het precies die hoeveelheid moet zijn of bijvoorbeeld 11 miljard kuub, is niet bekend. Maar met dat advies van 12 miljard kuub zullen we het moeten doen.