De ontwikkelingen rond de kolencentrales in het Eemsgebied nodigen opnieuw uit tot stellingname in de energieproblematiek. Hier zijn de wereldwijde problemen en alle aspecten van de Nederlandse situatie waard op de fundamentele gronden nader aandacht te geven.
De mens heeft sinds zijn oorsprong gezocht naar energiebronnen. Daarbij reikte hij vanzelfsprekend naar de dichtstbijzijnde middelen. Spierkracht, vuur, wind en waterstroom zijn daar voor de hand liggende voorbeelden van. Men realiseerde zich daarbij nauwelijks dat deze vormen alle afgeleid zijn van de primaire energiebron: de zon.
Energie overgang gaat altijd gepaard met verlies. Direct benutten van zonne-energie zou dus de voorkeur moeten hebben. Het probleem daarbij was eigenlijk altijd de ongrijpbaarheid. Toch zijn wij in de moderne tijd veel beter in staat om ons direct van zonne-energie te bedienen. Het is dan ook vanuit wetenschappelijk standpunt logischer om verder te kijken dan de tradities van onze voorouders en aan te sluiten op die energiehuishouding, waarop onze wereld is gefundeerd.
Het direct benutten van zon op grote schaal vergt een nieuwe benadering en vooral een nieuwe wijze van kijken. Dit zowel technisch als economisch als politiek. Als in Nederland gesproken wordt over zonne-energie denkt iedereen aan PV-elementen. Hoe nuttig de rol daarvan ook is, de omvang van de energieproblematiek dwingt om verder te gaan en een technologie te ontwikkelen die aan die schaal beantwoordt.
Ondanks de investeringen die gedaan worden in landen als de VS, Duitsland en in landen om de Middellandse Zee schiet men wereldwijd te kort om winning van de zon op grote schaal mogelijk te maken. Is het een onmogelijk idee om te streven naar initiatieven in groot internationaal verband (VN) met als doel een wereldwijd netwerk te bouwen, dat met gemeenschappelijke financiering streeft naar ontwikkeling van een structuur die ieder land energetische onafhankelijkheid weet te bieden? De wereld doet wel gekkere dingen. Denk aan het onwaarschijnlijke project van de kernfusie. Hierin wordt in internationale samenwerkingsverbanden onwaarschijnlijk veel geld en moeite gestoken, terwijl zelfs in de wetenschap aan mogelijk succes sterk wordt getwijfeld.
Europa is het enige werelddeel waarin een woestijn ontbreekt. Het ligt dan wat moeilijk ons denken op die gebieden te richten. Woestijnen liggen voor de hand als men zoekt naar gebieden voor winning van zonne-energie met grote instraling. In het algemeen vindt men hier een ontwikkelingsachterstand, zodat deze economie er altijd welkom is. De ontwerpen die reeds in werking zijn, tonen al een kwart eeuw aan dat hier veel mogelijk is. Interessant is bovendien dat deze grote projecten nuttige nevenactiviteiten weten te scheppen. Denk aan ontzilting van zeewater met mogelijkheid voor irrigatie met fruit- en groenteteelt. Ook industriële hydrolyse met productie van waterstof kan een belangrijke optie zijn. Wel zo belangrijk is dat vanuit de nieuwe toepassingen het onderzoek zich zal voortzetten. Hieruit moet de technologie van de toekomst vorm kunnen krijgen.
Opmerkelijk is dat tegenargumenten vaak verwijzen naar het uitbesteden van zo’n belangrijke voorwaarde voor het eigen voortbestaan aan landen waarvan de betrouwbaarheid te wensen overlaat, terwijl de oliehandel zich in de voorbije eeuw daaraan volledig overgaf. De zakelijke voorwaarden waren altijd doorslaggevend. Ook de argumenten over ontbrekende infrastructuur met onmogelijkheid elektriciteit over grote afstanden te vervoeren, verliezen geldigheid door de verdere ontwikkeling en toepassing van HVDC.
U mag dit artikel opvatten als een nadrukkelijk pleidooi om te komen tot politieke initiatieven om de energieproblematiek in groot internationaal verband te benaderen.